gròòte guil grote kerel, vent, die zich niet altijd zo flink gedraagt: Kè-je wel, gròòte guil, dat mààsje ammaer zòò te peste. Guil is verouderd Nederlands voor 'oud, slecht paard'. Anderzijds verwijst het naar het Franse gros gueule, dat 'grote bek, muil' betekent.
kierekwast stofkwastje, om spullen in huis (huisraad) af te stoffen: Dat vrauwtje was zòò skòòn, ze dee d'r haele huis mit-te kierekwast.
letterend (stukje, eindje) banketletter: Wù-je nog 'n stikje letterend?
oe-wààit!/oe-woit! uitroep waarmee kinderen elkaar van verre aanroepen, vaak met de handen als een trechter om de mond om het geluid te versterken. Soms (voor de grap) ook door ouderen gebruikt, bijvoorbeeld tegen kinderen die zitten te dromen of niet luisteren.
òòg 1 oog. 2 oogappel: Ze is m'n òòg. 3 begerenswaardig object, bijvoorbeeld een stuk taart: Blijf van me òòg of. 4 oog, opening in touw of zeilwerk. 5 oog van een vloot, dat is de drijver waardoor de lijn loopt die met de vleet (het staande want, net) verbonden is. 6 enkele bes van de braamvrucht. 7 braamvrucht bestaande uit één enkele bes: D'r staen hier allien maer òòchies!
gien òòg helemaal niets: Hè-je nog wat ewonne? Gien òòg! De uitdrukking heeft oorspronkelijk te maken met het bramen plukken. De braam heeft normaal meerdere bessen, òòge. Is de plant niet volledig bevrucht, dan heeft deze slecht één of enkele bessen. Vind je gien òòg, dan vind je bij wijze van spreken niet eens één enkele bes.
parrekemassies praatjes, kapsones, commentaar: Je heb niks an al die parrekemassies.
skuiere 1 borstelen, vegen (het vloerkleed reinigen). 2 (schertsend) stofzuigen.
dat wordt weer 'n tietertje mit 'n lang bekje dat wordt weer een langdradig verhaal.
ùrregel 1 (kerk)orgel: De ùrregenist hààt 'n mòòi versje op 't ùrregel espeuld. 2 harmonium: Speul d'r-is 'n versje op 't ùrregel! 3 (elektrisch, elektronisch) huisorgel.
tùrregel (uit 't + ùrregel) orgel, in het raadseltje: 't Staed-in de kerrek mit 'n 't'. Antwoord: 't tùrregel.
zegwòòrde krijge ruzie krijgen: Ze krege zegwòòrde mì-mekààr.